Martin Lamboo filmde het Dankwoord van A.L. Snijders tijdens de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs. U kunt zijn mobielfimpje hieronder bekijken. Bij voorbaat excuus voor de slechte beeld- en luisterkwaliteit.
03-11-2010
Dankwoord
Mijn oudste kleinzoon is negentien jaar, hij heet Hunter. Mijn jongste kleinzoon is twee jaar, hij heet Parker. Bij beide namen denk ik aan Amerika, maar de vader van Parker is een Canadees. De vader van Hunter is mijn oudste zoon, de moeder van Parker mijn jongste dochter. Vijftig jaar geleden was ik bevriend met de beroemdste Hagenaar uit mijn leven, Rinus van den Bosch. Hij gaf mij in 1959 een tweedehands vulpen, een Parker, waarmee ik nog dagelijks schrijf. Onlangs ontdekte ik dat deze pen is gemaakt in Ontario, Canada. Als dat geen toeval is weet ik het niet. Als ik zou vragen naar de herkomst van de naam Hunter, zou het waarschijnlijk Hunter S. Thompson zijn, maar zeker ben ik niet.
Geachte jury,
Bovenstaand stukje is een zkv, geschreven zonder angst voor lezers, aan het einde van de nacht, tussen vier en vijf uur, zorgeloos, associatief en schijnbaar onsamenhangend. Meneer Van der Velden, mijn leraar Nederlands aan het Spinoza Lyceum, zou me er geen prijs voor hebben gegeven. Bij de beoordeling van het opstel hamerde hij op verbanden, verwijzingen, voegwoorden en voornaamwoordelijke bijwoorden, de tekst moest een logische samenhang hebben. Ik ging gebukt onder zijn hagelbuien, maar bedacht in stilte dat de hersens bij het lezen wel hun eigen weg zouden volgen en de regels van meneer Van der Velden zouden negeren. Gelukkig had hij ook eigenzinnige en vreemde theorieën, hij meende dat film geen kunst was omdat je niet zelf kon beslissen waar je als toeschouwer naar keek, de filmmaker was de baas. Bij theater daarentegen kon je zelf beslissen naar welk deel van het toneel je keek en welke acteur je speciale aandacht had. Een vreemde en eigenzinnige theorie die gemakkelijk kon worden ontzenuwd, maar niet door mij, want hij vond mij brutaal en irritant, en verwierp al mijn argumenten. Door zijn gekte beschouw ik hem als een goede leraar, die in mijn herinnering is gebleven. Als hij zich had beperkt tot de voorgeschreven leerstof, was hij in de nevel van de tijd verdwenen, nu leeft hij voort zolang ik leef.
Geachte jury,
Ik dank u met verbazing voor de prestigieuze prijs die u mij heeft toegekend. Het is weliswaar een oeuvreprijs, maar ik vermoed dat u voornamelijk hebt gelet op de zkv’s.
Ik heb het juryrapport nog niet gelezen, maar ik ben er benieuwd naar, critici en recensenten dichten mij vaak eigenschappen en opvattingen toe die voor mijzelf verborgen zijn gebleven. Ik bedoel geen diep-psychologische geheimen, maar meer grote lijnen die je ontdekt als je veel van deze korte stukjes achter elkaar leest. Zelf doe ik dat nooit, en omdat ik ook veel vergeet wat ik geschreven heb, ben ik vaak verrast als ik hoor tot wat voor conclusies mijn lezers komen.
Dit is vergelijkbaar met de gevolgen die de prijs heeft. Ik ben daardoor op een abrupte manier van langdurige luwte in de publiciteit gekomen, ik krijg brieven van mensen die ik meer dan vijftig jaar niet gezien of gehoord heb, soms uit Zuid-Frankrijk, soms uit Middelburg. De prijs blaast het stof van mijn jeugd naar Klein Dochteren en confronteert me met het raadsel van het gedeelde verleden. Ik ben eind jaren vijftig met drie jongens in een zware Morris naar Italië geweest en heb daarna nooit meer iets van ze gehoord – twee van hen zoeken nu door het gerucht van de prijs contact met me. De derde blijkt kort geleden gestorven te zijn. Hij was degene die nooit een poot uitstak bij de afwas of het opzetten van de tent. Hij las altijd, hij deed niets anders dan lezen. Nu hoor ik dat hij zijn studie aan de th in Delft na twaalf jaar had opgegeven en als los arbeider bij de Hoogovens in IJmuiden was gaan werken, waar hij ook altijd las in de kantine. De andere arbeiders noemden hem De Professor. Dit verhaal schenkt me een diepe bevrediging en die heb ik te danken aan de toekenning van de Constantijn Huygens-prijs.
Ik ben tussen 1943 en 1949, van mijn zesde tot mijn twaalfde jaar onophoudelijk verliefd geweest op Aafke G., een meisje met lange blonde vlechten en blauwe ogen, we zaten in dezelfde klas. Als ze er een dag niet was, was ik ziek van gemis, maar ik sprak eigenlijk nooit met haar, en mijn liefde hield ik verborgen. Na de lagere school heb ik nooit meer iets van haar vernomen, maar na de prijs heeft ze me opgebeld, tweeënzestig jaar later. Ik heb haar eindelijk op de hoogte gebracht van mijn heimelijke kinderliefde. Ze zei dat ze er jammergenoeg nooit iets van gemerkt had, maar dat ze er met terugwerkende kracht van genoot.
Het meisje dat vijfenveertig jaar geleden met mij trouwde, had ook vlechten en blauwe ogen, zij merkte wel dat ik verliefd op haar was, en daar praten we nog wel eens over als ik voorgelezen heb in een Utrechtse houtzaagmolen en we na middernacht de sterk gezwollen IJssel passeren. Na het bericht van Aad Meinderts was zij net zo blij als ik, maar minder verbaasd.
Geachte jury,
Toen de krant berichtte dat u me de prijs had toegekend, kreeg ik een mail van een bevriende journalist. Hij schreef: ‘Dag Peter, las het vanmorgen in de krant. Het stelt natuurlijk geen bliksem voor, zo’n Constantijn Huygensprijs, maar het is wel ontzettend leuk en terecht en de hele wereld is jaloers. Eet er maar een zelfgemaakte boterham op. Van harte, Bart.’ Hij heeft gelijk, het stelt geen bliksem voor, maar ik kan me niet voorstellen dat iemand méér lol kan hebben van de prijs die ik van u heb gekregen.
Ik dank u daarvoor.
A.l. Snijders schreef naar aanleiding van zijn bezoek aan het Media Park een zkv. Dit kunt u hieronder lezen.
Aanbieden
Als je Mieke van der Weij wil spreken op het Media Park moet je met je plastic pasje door vijftig poortjes. Mij lukt dat niet, het eerst poortje denkt lang na over wat ik gezegd en geschreven heb, en houdt zich gesloten. Een man achter me laat zien hoe je het kaartje moet aanbieden. Dit woord gebruikt hij. Later op de ochtend hoor ik het woord vaker, je moet je pasje aanbieden. De man zegt ook nog: dit hebben we aan Pim te danken. Er zijn veel bosjes en bomen en waterpartijen op het Media Park. De moordenaar van Pim wachtte rustig leunend tegen een boom, hij had geen pasje, en had geen pasje nodig. Dit idee is een ongecontroleerde trein, iedereen stapt onnadenkend achter de ander in. Maar ik heb een ander idee, in de grensgebieden van Pakistan zijn pasjes nodig, daar moet je ze aanbieden, op het Media Park niet.
gras
A.L. Snijders spreekt zijn dankwoord uit tijdens de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs 2010