Snijders opende en sloot culturele manifestaties en las wekelijks op Radio 4 een zkv voor en bij De Avonden op Radio 6: ‘Dat er weinig mensen luisteren is geen excuus, integendeel,’ schreef hij ons. In 2011 en 2012 trad Snijders o.a. op bij de Stichtingen Literaire Activiteiten Amsterdam en Utrecht, op Terschelling bij Oerol en bij De Wintertuin in Nijmegen.
Beeldend kunstenaar Joost Conijn maakte een alom lovend ontvangen documentaire over A.L. Snijders voor Het Uur van de Wolf. Elke week schreef de auteur stukken voor de VPRO Gids en het dagblad Tubantia.
Het beeldmateriaal in Wapenbroeders – ‘pages’, een term van de kunstenaar zelf – is gekozen door Yvonne Sweering, Carin Unverzagt en A.L. Snijders. De pages zijn afkomstig uit het archief van de Dierense beeldend kunstenaar Roland Sips (1954-2012).
I Twintig jaar geleden mocht de kunstschilder Roland Sips van het Kröller-Müller Museum geruime tijd in Zuid-Frankrijk wonen om het licht van Vincent v. G. te bestuderen. Hij woonde in Het Gele Huis, waar een ijskast stond die bij het uitschakelen Zarathustra zuchtte. Roland S. schrijft mij dat zijn vriendin Unverzagt dit verhaal zou kunnen bevestigen, als ik hem niet zou geloven. Maar ik geloof hem wel degelijk.
II Roland kwam soms langs op weg van Enschede naar Dieren. Ik keek naar een voetbalwedstrijd, hij ging naast het toestel zitten en keek naar mij terwijl ik naar het beeld keek. We zeiden niks. Dit zijn de herinneringen die de lezers zich zullen herinneren. Dat is toch zo? Zo is het toch?
III toen ik de Constantijn Huygensprijs had gekregen kwammie langs met een beschilderd bord – een man die een buiging maakte. Misschien hij voor mij, misschien ik voor Huygens. Wie weet zulke dingen?
Wapenbroeders
(zkv 20 december 2012)
In mijn jeugd heb ik een roman geschreven volgens de regels, fatsoenlijke literatuur, een evenwichtig geheel, een driehoeksverhouding, een hoogtepunt, een pakkend slot. Het verhaal speelt in Luik, de hoofdpersoon is een jonge celliste, Laura Rosenthal, die in navolging van wat de halve bevolking van Antwerpen in 1585 deed, naar Amsterdam wil. Omdat ik vreemde, oneigenlijke ideeën over het schrijven van een roman koesterde, ging ik zelfs naar Luik, zocht een straat uit waar ze woonde, liep door de buurt, noteerde echte winkels en cafés, en schaamde me later dat ik zo weinig vertrouwde op de verbeelding. Ik heb er niets op tegen dat iemand in Haarlem een literaire wandeling uitstippelt langs de woonhuizen van Harry Mulisch, Lodewijk Wiener of Frans Thomése, maar het gaat mij te ver om de tuin van een verzonnen personage te bezoeken en daar zijn lievelingsbier te drinken.
Wapenbroeders was mijn favoriete boek, aanvankelijk las ik het omdat Hellinga, bij wie ik studeerde, het de beste Reinaert-bewerking vond, maar later ging het om Louis Paul Boon zelf, toen ik zijn toon ontdekte. Deze woorden bijvoorbeeld:
< De Reinaert, die in het begin nog een gelovig, welmenend man is, sticht de republiek der vrijen. De eerste die toetreedt, is zijn neef, de wolf. En de wolf zegt: ja de republiek der vrijen, daar is alles van ons, en hij grijpt Reinaert vast en wil hem verslinden. Reinaert ontdekt dan voortdurend dat hij bedrogen en bestolen, beledigd en geschopt wordt en er groeit verzet in hem. Hij denkt dan: het zou veel beter zijn als ik alleen voor mezelf zorgde. En dan begint hij iedereen te beliegen en te bedriegen. Op het einde wordt de vos veroordeeld nadat in de aanklacht werd vastgesteld dat hij 'gescheten had op auter en heerd'. Er worden daar zoveel gevestigde waarden belachelijk gemaakt, de kerk, de staat, de communistische en socialistische partij, dat ik nu misschien zelf beschaamd zou worden als ik het boek zou herlezen! In elk geval, ieder krijgt er zijn zaligheid. Het is een beetje mijn verweer tegen de maatschappij waarin ik hier geleefd heb, met alles wat ik beleefd heb. >
Ik schreef hem dat ik romanschrijver was, ik bedoelde dat ik een roman geschreven had.
Hij schreef me terug:
< Hoe een roman gemeenlijk is moet ik u niet zeggen ..... een afgesloten, afgerond geheel. Een kunstig vervaardigd duiveltje in een kastje. Een evenwichtig verhaal met een of ander hoogtepunt, liefst een 'driehoeksverhouding', dat naar een pakkend slot voert.
Maar de moderne romans waarover ik het heb, zijn helaas niet meer zo ...... op de een of andere onbegrijpelijke wijze passen zij niet meer in de kist, waarin wij gewoonlijk het lijk van een roman opbergen. Het duiveltje doet ons de ambras aan te leven, te leven en te groeien, zodat het kastje kraakt en breekt, en aan spaanders vliegt.
En wat doen wij met iets dat zich niet voegen wil naar orde, maat en wet? Wat doen wij met iemand die in Brooklyn geboren werd, en in de sloppen en stegen opgroeide, niets van literatuur afweet, maar heel veel van het leven, en het almeteens in zijn hoofd krijgt romans te schrijven? Jawel, wij kunnen Miller er op wijzen, dat zijn boeken niet volgens 'het' recept zijn samengesteld. We kunnen hem op onze gevestigde maat en vorm en orde wijzen. Maar als hij nu niet luistert, als hij maling heeft aan wat wij literatuur wensen te noemen, en maar verder de roes van het leven blijft beschrijven, in zijn boeken blijft uitgieten? >
Ik heb mijn roman over het meisje in Luik in een bureaulade gelegd, in de schaduwliteratuur, die veel uitgestrekter is dan die waar de zon op schijnt. Ik heb Louis Paul Boon nooit ontmoet, hoewel er in mijn omgeving mensen zijn die beweren dat ik bier met hem gedronken heb in Kortrijk, en dat wij zelfs zwijgend armpje gedrukt hebben. Dat is niet waar, maar ik moet bekennen dat ik het ook niet tegenspreek als ik het hoor.
gras
Orkaan
'Page' van Roland Sips