isbn 978 94 93183 17 9
64 pagina's
rijk geïllustreerd
genummerd
€ 15
Honderd jaar geleden werd Louis Theodorus Lehmann geboren. Dichter tegen wil en dank, surrealist, archeoloog en nog veel meer. Lehmann was een fascinerend kunstenaar, die veel waardering oogstte, maar nooit een groot publiek vond – dat hij trouwens ook niet zócht. In deze publicatie maakt de lezer kennis met de man en zijn werk. Het is een voorproefje, een voorpublicatie van een veel omvangrijker boek dat AFdH in het voorjaar van 2021 zal uitgeven: de biografie van Lehmann, geschreven door Jaap van der Bent, gecombineerd met een bloemlezing uit zijn gedichten, verzorgd door Erik Bindervoet.
Om de smaak te pakken te krijgen maakten wij, ‘Het air van man, die niet begrepen is.’ Over dichter Louis Lehmann (1920-2012). VPRO-radiomaker Wim Noordhoek had de dichter talloze malen te gast in zijn programma’s De Avonden en Villa VPRO. Hij leidt dit boek in. De weduwe van de dichter, Alida Beekhuis, leverde drie persoonlijke bijdragen met herinneringen, van biograaf Van der Bent namen wij een hoofdstuk op over Lehmanns relatie met uitgever Geert van Oorschot en regisseur Ton Lutz. Van eigenzinnige mensen wordt wel eens gezegd: ‘Daar zit een kop op.’ Welnu, zo zal blijken uit alle stukken: Louis Lehmann, daar zat een kop op. Naast deze vijf verhalende tekstbijdragen hebben wij poëzie van Lehmann opgenomen. Zeven van de gedichten zijn gekozen door Erik Bindervoet, tekenaar, dichter en vertaler. Met Robbert-Jan Henkes vertaalde hij werk van onder anderen James Joyce en Bob Dylan. De geselecteerde gedichten behoren tot zijn persoonlijke favorieten. Er is veel beeldend werk van Lehmann en ook veel fraai fotomateriaal bewaard gebleven. Dankzij de welwillende medewerking van Alida Beekhuis, Matthijs van Boxsel, Bruno van Moerkerken en de redactie van De Parelduiker konden wij ruimschoots putten uit al dat materiaal.
Bekentenis
Van aard zó ongeschikt triomf te vieren,
dat nederlaag een sport geworden is,
verbluf ik de bourgeois met mijn manieren;
ik weet dat dit een laatste toevlucht is.
Ik ben mij welbewust van veel gemis,
maar daarop hoef ik mij niet blind te staren:
het air van man, die niet begrepen is,
is ’t heerlijk recht der onberekenbaren.
Want wat belet de dwaas die toe moet kijken,
te zeggen dat hij een toeschouwer is:
de vis op ’t droge noemt zich hoogtoerist.
Men kan in deze houding veel bereiken,
mits men de kunst kent recht vooruit te kijken,
niet ziende hoeveel grond verloren is.
(Uit: Dag- en nachtlawaai, 1940)