13-05-2012
Toen Paul Abels mij voor deze bijeenkomst uitnodigde omdat hij, zoals hij zei, iemand op stuurboord wilde hebben (in de scheepvaart heeft stuurboord altijd voorrang, Paul), kon ik natuurlijk geen nee zeggen.
1. Je moet Paul Abels nooit iets weigeren, hij is namelijk een Tukker.
2. De plaats van handeling was café Scheltema, een heilige plek. De Telegraaf zat tot 1974 aan de overkant. Er hebben zich hier talloze legendarische gebeurtenissen afgespeeld, waarbij ook Telegraaf-medewerkers betrokken waren. Kijk maar eens welke namen hier in de stamtafel zijn vereeuwigd. Of lees anders het Scheltema-boekje van Paul Arnoldussen.
3. Mijn vader was hartstikke scheel.
De scheelheid van Jacob Hoogland heeft binnen de familie een grote rol gespeeld. De pupil van zijn linkeroog stond naar buiten. Betty van Garrel noemt dat in Zalig zijn schelen een dwaaloog, maar volgens de officiële term zag hij divergent scheel. Nog deftiger: hij leed aan exotropie. Bovendien traande dat oog, zodat-ie van jongs af aan altijd een zakdoek bij zich droeg.
Als kind werd hij er uiteraard mee gepest, dat is van alle tijden. En niet alleen hij, maar ook zijn zusje Tini, later non geworden. Zij kwam een keer huilend naar binnen. ‘Mama, ze roepen steeds dat Japi scheel is!’ Waarop mijn oma, hun moeder dus, zei: ‘Japi is helemaal niet scheel, Japi loenst. Zeg dat maar tegen ze.’
Ja, mijn vader werd Japi genoemd. Ik zit hier tussen literatuurliefhebbers, dus dat benadruk ik graag. Dankzij Nescio is Japi nu eenmaal een belangrijke naam in de literatuur.
Al snel begon mijn vader ook de voordelen van zijn scheelheid in te zien. Hij was de zoon van een visboer en vertoefde daardoor veel op markten. Daar luisterde hij altijd ademloos naar de verkooppraatjes van marktkooplieden die in die tijd – ik heb het over de jaren twintig – meestal rap van de tongriem waren gesneden. Omdat hij scheel was, lieten de andere toehoorders hem vaak vooraan staan. Hij betoverde ze met zijn kinderlijke hulpeloosheid, zoals Herman Pieter de Boer het noemt. Op die manier leerde hij de parodie op een marktkoopman uit zijn hoofd, waarmee hij zijn vrienden en familie tot op hoge leeftijd op feestjes en verjaardagspartijtjes vermaakte.
‘Ik ben Japi, zoon van Japi, schele Japi. Wie de schoen past, likt m'n neus maar, Oranje boonstra leve de Villemien, wie heeft ooit dat wijf gezien, of heeft u soms liever zo'n V&D-verkoopster met een half pond bleekpoeier op d'r gelaat?’
Zo ongeveer begon hij zijn onsamenhangende maar voor ons zeer vermakelijke act altijd, met opzet nog scheler kijkend dan normaal, soms met een glas bier op zijn hoofd, er helemáál geen moeite mee hebbend dat zijn vrienden hem 'schele' noemden.
Het eelt had zich gevormd.
'Hoehop schele, kom je buiten spelen?' riepen zijn vrienden ook vaak als ze hem kwamen ophalen om naar de kroeg te gaan. Zelfs mijn moeder noemde hem regelmatig 'schele', niet om hem te beledigen, maar als liefkozing. En zo vatte hij het ook op.
Mijn moeder gaf mijn vader ooit Zalig zijn de schelen. Tientallen jaren stond het in de boekenkast. Wat er na het overlijden van mijn ouders met het boek is gebeurd, weet ik niet. Ik verdenk mijn oudste broer, die ook Japi heet, er ernstig van dat hij het zich stiekem heeft toegeëigend. Het is in elk geval verdwenen en daarom ben ik zo blij met deze heruitgave van AFdH.
Denkend aan mijn vader lees ik u graag de opening van het boek voor, geschreven door Herman Pieter de Boer, gevolgd door een deel van de eerste reactie van Betty van Garrel.
Dan gaat het nog over schele mensen, later niet meer.
H ‘Schele mensen! Ik schenk ze mijn liefde en vertrouwen. Hoe kan ik anders? Uit hun ogen straalt een kinderlijke hulpeloosheid, ja, een aan verbazing grenzende verwondering die om tederheid roept. Denk maar eens aan Ben Turpin als hij verbaasd oprijst uit een meelton. Of aan een scheel meisje dat in de stadsbus ineens over de rugleuning naar je omkijkt. Of denk zomaar aan iemand die scheel is.
Met loense mensen ligt het even anders. Ik kan niet anders dan van ze houden, maar niets is ooit zeker. Ik krijg dikwijls het idee dat de loense mens iets ziet wat ik niet zie: één oog toeft in een andere dimensie. Spannend! Als de loense mens mij plotseling recht (??) aankijkt, gaat de spanning vaak over in aangename verwarring. Zwelt soms aan tot ontroering en opwinding.
Ik weet nog geen raad met het erotische aspect van scheel en loens. Ik weet alleen dat het er is, wat mij aangaat bij vrouwen, en vooral bij de filmster Karen Black.
B Iedereen heeft in zijn leven wel een keer scheel gekeken. Als kind, of zomaar, om iemand aan het lachen te maken. Maar werkelijk schele mensen zijn er te weinig, loens komt veel vaker voor.
Het is vreemd dat er van pupillen, die maar even anders koersen dan gebruikelijk, zo'n emotionele werking uitgaat. Een jongen, die bij mij in de zesde klas van de lagere school zat, was loens. Het was een heel gewone jongen, met een doorsnee gezicht, die in niets speciaal uitblonk. Maar hij intrigeerde me zeer.
We woonden in dezelfde buurt en liepen vrijwel dagelijks samen naar huis. De trekken van mijn klasgenoot waren me zeer vertrouwd. Toch was het altijd weer of ik hem voor de eerste keer zag. Hij gaf me het gevoel dat ik eens had toen ik het houtwerk van mijn kamertje in een andere kleur had geschilderd. Alles was hetzelfde gebleven en toch was de ruimte nieuw voor me. Al die bekende voorwerpen zag ik opeens in een ander licht geplaatst.
Het was dat loense oog dat me altijd weer gefascineerd naar zijn gezicht deed staren. Dat oog suggereerde me dat er verborgen kanten zaten aan zijn schooljongensbestaan. Ik vond hem eigenlijk al een beetje een man, een sluw en aantrekkelijk roofdier. Schele ogen boorden altijd een andere gevoelslaag bij me aan. Schele kinderen of schele volwassenen troffen me altijd door hun weerloosheid. Ik vond ze zonder uitzondering ontwapenend.’
Tot zover Betty.
Kinderen kunnen zich nooit iets van seksuele aantrekkingkracht tussen hun ouders voorstellen. Dat je vader en moeder het doen: onmogelijk. Maar ook nu nog weet ik zeker dat mijn moeder, een beeldschone vrouw, mijn vader niet als een sluw en aantrekkelijk roofdier zag. Toen ik haar als jochie eens vroeg waarom zij in vredesnaam op hem was gevallen, antwoordde ze: ‘Je kon zo met hem lachen.’
Inmiddels weet ik dat er geen betere reden is om met iemand een verbond voor het leven aan te gaan.
Zijn scheelheid was zalig voor haar.