Op 4 april overleed Wim Brands, dichter, interviewer, programmamaker. Vanaf 2006 kwamen we hem vaak tegen. Bij boekpresentaties van A.L. Snijders en Herman Pieter de Boer, op het Tweeminutenfestival, in het café. Hij interviewde schrijvers voor AFdH, hij gaf ons gevraagd en ongevraagd advies, in zijn programma besprak hij ons boek over Planken Wambuis. Dit voorjaar zou Wim meewerken aan twee van onze boeken. Verschrikkelijk dat hij er niet meer is. Paul Abels schreef zijn herinneringen aan Wim Brands op.
Sinds 2006 correspondeerde ik af en toe met Wim Brands. Vaak over iets wat wij uit wilden geven, vaak over iets wat hij geschreven had. Soms ook over Hilversumse zeden en gewoonten, afgezet tegen Saksische zeden en gewoonten. Die zijn heel verschillend.
Er zijn mensen met wie je eerst stennis moet maken voordat je elkaar serieus neemt. Zo'n type was Wim ook. Hij had een zekere rechtlijnigheid en poneerde met stelligheid. Zijn compromisloze houding veroorzaakte wel eens wrevel, maar vaker bewondering. Ik was erbij toen een eigenaar van een boekwinkel hem handje contantje wilde betalen voor een interview, ‘want dat is voordeliger voor ons allemaal’. ‘Nee hoor,’ zei Wim, ‘maak het maar over. Hier moet gewoon belasting over betaald worden. Dat is voor onze voorzieningen.’
Over ons boek Zalig zijn de schelen van Herman Pieter de Boer en Betty van Garrel (2011) zei hij ‘dat het een tapijt van verhalen is, een ode aan het vertellen.’ Als we praatten, ging het vaak over zwijgen, verhalen vertellen en geduld. We waren het erover eens dat het vreselijk is wanneer een goed verhaal te snel verteld wordt of wanneer het onderbroken wordt. Daarna vertelden we elkaar dorpsverhalen. Nooit lang genoeg, hij was altijd wat opgejaagd. Er moest altijd iets gemaakt worden. Dit stamt uit een mailbericht van Wim uit 2012: ‘Nadat ik de vorige mail aan je schreef, heb ik een stukje gemaakt voor de VPRO-gids over GertJan, dus we dachten hetzelfde. Die stukjes zijn eenvoudig: ik gebruik een boek om een verhaaltje van 150 woorden te vertellen.
In mijn gehucht woonde GertJan Lut die zich nooit waste, in zijn kruiwagen sliep en bijna nooit met iemand sprak. Soms zag je hem ook 's avonds rond zijn huis scharrelen. Ik heb hem dan weleens bespied. Wat voerde hij in zijn schild. Volgens mij had hij in die woestenij van een tuin van hem een schat begraven. Maar nee, hij toverde een zaklantaarn tevoorschijn - en piste in helder licht tegen een boom die een van zijn voorzaten nog had geplant. In zijn huis liepen de dieren vrij rond. Hij was, denk ik, zelf ook weer bijna een dier geworden. Ik moest aan hem denken toen ik de nieuwe dichtbundel las van Jozef Deleu, Overboord. Er komt geen GertJan Lut in voor maar ze bestonden in de wereld die Deleu schetst:
's nachts
leunen
drachtige
paarden
tegen elkaar aan
stampen
in het donker
wachten
eenzelvig
op de morgen.
Wim had particuliere opvattingen over interviewen. In augustus 2014 ondervroeg hij in De Balie - goed voorbereid en serieus als altijd - Lydia Davis en A.L. Snijders. Onderwerp: Davis' Engelse vertalingen van de zkv's van Snijders. Hij probeerde Lydia Davis het woord erwten uit te laten uitspreken. Dat ging moeizaam. ‘Peas is much easier,’ zei ze droog. De hele zaal lachte maar Wim niet. Dat gebeurde later nog een paar keer. Waarom lachte je niet, vroeg ik. ‘Nooit lachen onder een interview,’ zei Wim, ‘dat is dodelijk. Dat heb ik van Wim Noordhoek geleerd.’ Toen zijn mooie bundel 's Middags zwem ik in de Noordzee uitkwam, interviewde ik Wim erover bij boekhandel Broekhuis in Enschede. Van te voren had ik gezegd: ‘Brands, doe nou rustig. We praten over je bundel en jij leest voor wat je wilt. Ik weet precies wat ik wil vragen, ik weet wat ik wil weten. Jij hoeft niks te doen, laat het nou eens gewoon gebeuren. Het is geen tv, jij bent nergens verantwoordelijk voor. Laat mij nou maar prutsen. Alles komt goed.' Het was heel moeilijk voor hem, loslaten, de controle uit handen geven, het laten gebeuren, en dat bleek ook wel tijdens ons gesprek. Hij probeerde vanaf acquit de regie over te nemen. Innerlijke aandrift.
In de nazomer van 2015 verklaarde Wim zich bereid de tekst te schrijven voor een van de deeltjes van onze 250-reeks. Allerlei opties passeerden de revue. Toen hij enthousiast meldde dat hij aan het leren metselen was in Frankrijk en dat hij dat zo inspirerend vond, vroeg ik hem of dat nou niet een prachtonderwerp was voor een klein boekje van 64 minipaginaatjes. Met fijne afbeeldingen van wildverband-metselwerk erin. Ja, dat zag hij wel zitten, ‘maar eerst moet ik...’
Onlangs liet hij me een stuk van zijn hand lezen. Ik schreef hem: ‘Het is prachtig, compromisloos, vanuit een oonwieze voorwaartse drang geschreven. De stijl is de man en dat is onmiskenbaar Wim Brands. Ik schreef eerst onwijze, maar dat is toch veel minder flatteus. Oonwies betekent: met jongensachtige stoutmoedigheid en volle inzet. Dat is veel mooier dan on-wijs. Wim schreef terug: ‘...en wat betreft dat oonwieze, ik spreek die taal en ik vind het het mooiste compliment dat ik in jaren heb gehad, nogmaals dank.’
Dag Wim, bedankt.
Paul Abels