Voor het tijdschrift Armada vertaalde hij ondermeer de poëzie van Friederike Mayröcker, voor het tijdschrift Terras werk van Elke Erb, Ulf Stolterfoht en Lutz Seiler. Naaijkens licht de poëzie en de vertaling ervan vaak toe; in 2002 bundelde hij een aantal essays in De slag om Shelley (Vantilt). Vertalen, schrijven en het denken erover vormen bij hem een eenheid. In het dagelijkse leven is Naaijkens hoogleraar Duitse literatuur en Vertaalwetenschap en redacteur sinds 1993 van het tijdschrift over vertalen Filter. Hij is tevens directeur van het Utrechtse Expertisecentrum Literair Vertalen, waaraan vanaf september 2013 ook een onderzoeksmaster literair vertalen gekoppeld is. In het najaar van 2013 verschijnt bij AfdH Alle schepen kenteren, een befaamde dichtbundel van Ernst Meister uit 1970.
Bei den Schuhen
Im Traum noch seh ich im gleichen Schritt
Uns schwanken und schwenken hinaus zum Tor,
Gezählt gerichtet nach links und vor.
Ob alt oder jung, alles muß mit.
Ein kurzer Marsch an der frischen Luft,
Vom Wald ein bißchen Tannenduft.
Und dann hinein in ewgen Staub,
Die Schuhe trennen, trennen die Schuh
Mit Messer, Schere, pack an, greif zu,
Herrgott, der schläft, der will, ich glaub
Heut abend noch am Gitter stehen!
So wird gefront, geflucht,
Bis daß der Obschaf Mittag pfeift.
Rasch zählen ab zu fünfen,
Die Mützen ab, weg alles, schnell,
Das Mittagessen rasch hinein,
Auch hierbei Unrast, Zanken, Schrei’n.
Und wieder pfeift es zum Appell,
Und wieder zählen Fünferreihen,
Und wieder in den Staub hinein,
Und wieder Schuhe, nichts als Schuhe,
Zertrennen, zählen, ordnen, richten,
Die Sohlen, Kappen, Schäfte schichten,
Bis endlich pfeift es Abendruh.
Ob heute ich spreche noch das Kind?
Doch meist schon zu Bette sind.
Ein Kuß, ein Buch, das wäre nett.
Doch müde, müde, zu Bett, zu Bett.
So hasten wir, Tag aus, Tag ein,
Im Schlafe noch in Fünferreih’n!
Bij de schoenen
Zelfs in mijn droom zie ik ons in gelid
strompelen en sjokken naar de poort,
geteld, naar links gericht en dan voort.
Oud en jong, alles moet eraan geloven.
Een korte mars in de frisse lucht,
dennengeur walmt over uit de wouden,
we zijn op weg naar het eeuwige stof.
Schoenen tornen, lostornen die schoenen,
met mes, met schaar, pak aan, grijp toe,
mijn god, die slaapkop daar wil vast
vanavond nog voor het hek staan!
Zo wordt er gezwoegd, zo wordt er gevloekt,
totdat het Oberschaap ‘middag’ fluit.
Snel aftellen, in rijen van vijf,
petten af, weg alles, snel,
vlug het middageten naar binnen schrokken,
ook dan weer tumult, ruzie en geblaf.
Weer wordt er appèl geblazen,
weer geteld, rijen van vijf,
weer het stof in,
en weer die schoenen, niets dan schoenen,
tornen, tellen, rechtzetten, richten,
zolen stapelen, hielstukken en schachten,
tot ’s avonds eindelijk wordt afgefloten.
Of ik vandaag m’n kind nog zie?
Vaak liggen ze al in bed.
Een kus, een boek, het zou mooi zijn.
Maar zo moe, zo moe, te bed, te bed.
Zo jakkeren we dag in dag uit,
in onze slaap nog in rijen van vijf!
Gedicht van Felix Oestreicher uit Naderhand/Nachher.
Vertaling: Ton Naaijkens.